Godefridus du Bois

Hoogleraar filosofie, geneeskunde en botanie
1731-1747

Godefridus du Bois (Kruiningen, 29-5-1700 – Franeker, 18-1-1747)

De domineeszoon Godefridus (“zeg maar Govert”) de Bois studeerde in Leiden, naast filosofie, geneeskunde bij de wereldberoemde Herman Boerhaave. Hij promoveerde in 1725 tweemaal: ’s ochtends van acht tot tien in de filosofie op een natuurkundig onderwerp: het geluid; vervolgens, van tien tot twaalf, in de geneeskunde over het gehoor.
Meteen na zijn promotie vestigde hij zich als huisarts in Haarlem. Vier jaar later kwam een verzoek uit Franeker om er hoogleraar filosofie te worden. Daar hoefde hij niet lang over na te denken. In Leiden was hij net een benoeming tot hoogleraar plant- en scheikunde misgelopen, ondanks warme aanbevelingen van zijn leermeester Boerhaave. Die roemde zijn botanische kennis, maar vond hem niet “de grootste Chemicus”.
In maart 1731 inaugureerde hij in de Franeker aula met een rede over “het nut en de noodzaak van wiskunde in de natuurkunde”. Hij bleek geen aanhanger van de voormalige Franeker student René Descartes, maar van de grote Engelse natuurkundige Isaac Newton: door experimenteren kwam je achter de waarheid, niet door te filosoferen. Om zijn jaarsalaris van 1000 gulden wat aan te vullen, hield hij er ook een artsenpraktijk op na. In 1738 werd zijn leeropdracht uitgebreid met geneeskunde en anatomie. Het leverde hem 350 gulden per jaar extra op.

Af en toe gaf Du Bois een publieke demonstratie in het ontleden van een mens. Zo ook op 5 mei 1746. De geleerden en notabelen van Franeker kregen een gedrukte uitgenodiging om in bewondering te aanschouwen hoe hij de lijken van twee vrouwen vakkundig tot in de kleinste details zou opensnijden en ontleden. De Senaat beloonde hem voor deze publiciteitsstunt met 150 gulden.

Du Bois was een echte stapelaar: in 1745 volgde de benoeming tot hoogleraar botanie. Daarmee werd hij verantwoordelijk voor de aankoop van nieuwe planten en het onderhoud van de hortus botanicus. Dat schoof jaarlijks nog eens 300 gulden (maar was lekker goedkoop voor de Academie).

In 1747 sterft hij – naar onze maatstaven veel te jong. Vlak voor zijn dood heeft hij al zijn papieren vernietigd. Veel geleerds heeft hij dus niet achtergelaten, behalve in de kennis die hij overdroeg op zijn studenten.

Zijn portret toont een zoon van de pruikentijd. Ostentatief houdt Du Bois een schedel vast en laat zo zien dat hij medicus is. Maar tegelijkertijd kijkt die schedel ons aan en zegt:
memento mori – denk eraan, eens ga je dood. Daar helpt geen lieve dokter aan!

***

[Voornaamste bron: J.W. Napjus, “De hoogleeraren in de geneeskunde aan de Hoogeschool en het Athenaeum te Franeker (1585-1843). XIX. Godefridus du Bois”, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 84 (1940), 4809–14.]